algemeen In dit woor­den­boek staan Franse en Engelse sport­klim­termen. Het Franse woord staat eerst vermeld, gevolgd door het Engelse woord. Indien er meer­dere woorden voor een begrip bestaan, wor­den deze tegelijk be­schreven.

[Am.] Amerikaans Engels of Cali­fornisch.

[Bel.] Belgisch Frans.

[Br.] Brits Engels.

contact/auteur/copyright voor in­for­matie, toe­stem­ming, sugges­ties of fouten: Jan Martin Roelofs.

[eig.] eigenlijk.

laatst bijgewerkt 5 februari 2024.

[lett.] letterlijk.

[v.], [m.] geslacht, vrou­we­lijk of man­ne­lijk.

[.] verbuiging van een bij­voeg­lijk naam­woord.

A

AAC/American Alpine Club Alpen­vereniging van de Verenigde Staten, publiceert jaarlijks the American Alpine Journal.

ABO(minablement difficile) een graad moei­lijker dan Extrêmement Difficile.

adhérence [v.] smear wrijvings­greep of ‑tree. to smear op een wrijvings­treetje staan. en adhérence smearing op wrijving.

ailes de poulet [lett. kippen­vleugels] ellebogen die tijdens het klimmen door vermoeid­heid omhoog gaan.

aléatoire precarious onzeker. mouvement [m.] aléatoire klim­beweging waarvan je als je hem doet niet zeker weet of ie gaat lukken.

allez/vas-y! go on/go for it/stick it [Am.]! kom op, gaan!

(beaucoup d')allonge [v.] (grote) reikwijdte.

âme [v.] [lett. ziel] core kern (van een touw).

en amont upstream stroomop, naar boven.

amplitude [v.] reikwijdte.

anneau [m.] ring, van een haak, of van touw of band­materiaal.

ape index aapfactor (span­wijdte min lichaams­lengte).

(à‑)plat [m.] platte greep, prise [v.] fuyante [lett. terug­wijkende greep] sloper/sloping hold aflopende greep.

en appui afsteunend. appui [m.] de paume afsteunend met de hand­palm onder je.

ardoise [v.] slate leisteen, shale leisteenrots.

arête [v.] arête graat, outside corner [Am.] hoek (v.e. rotswand), ridge bergrug.

arqué[e] [lett. gebogen] (closed) crimped met over­strekte eind­gewrichten van de vingers. arquer/prendre une prise en arqué to crimp/to cling [Am.] op deze manier een greep vast­houden. (prise) arquée [v.] crimp [Br.]/crimper [Am.] greep die je zo pakt. semi-arqué[e] half crimped/open crimped [Am.] met rechte eind­gewrichten, zonder de duim te gebruiken (geeft meer controle en is minder slecht voor de gewrichten, maar kost meer kracht). (prise) semi-arquée [v.] half crimp/open crimper [Am.] greep die je zo pakt.

arrondi[e] rounded afgerond.

escalade [v.] artificielle/artif [m.]/tire-clous [m.] aid climbing artificieel klimmen, het gebruiken van haken voor de voort­beweging, haken rukken, soms ook sixth class climbing [Am.] genoemd. voie [v.] d'artif aid route route die zo geklommen wordt. faire quelque chose en artif to aid something iets klimmen met gebruik van haken voor de voortbeweging.

aseptisé[e] steriel, zonder spanning, ruim behaakt.

assurer to belay zekeren. assureur [m.] belayer zekeraar. tu veux/peux m'assurer? you want to give me a belay?/can you give me a belay? wil/kun je me zekeren?

athlétique gymnastisch, veel kracht en lenig­heid kostend.

zone [v.] d'atterrissage/surface [v.] de réception landing-spot landings­plaats, valzone (bv. bij boulderen).

en aval downstream stroomaf, naar beneden.

avale! take in [Br.]/up rope [Am.]! touw in!

B

bac [m.] jug/bucket emmer, bak, grote greep. baignoire [v.] [lett. badkuip] heel grote greep. baquet [m.] iets minder grote greep.

Bachar ladder touwladder die gebruikt wordt om het boven­lichaam te trainen door alleen op de armen omhoog te gaan (vooral het op die manier ook weer naar beneden gaan is de oorzaak van vele elleboog-blessures, vernoemd naar John Bachar, een beroemde Californische klimmer).

back stepping het met de buiten­kant van de voet een tree onder of achter je gebruiken.

balancier [m.] klim­beweging waarbij met een been binnen­door afgesteund wordt.

ballant [m.] slinger­beweging (die je op moet zien te vangen).

ballerine [v.] slipper klim­slof (soepel en zonder veters).

ballot [m.] iemand die onhandig en lomp klimt.

bague [v.] ring(‑vormige greep), waar je dus met je vingers door kunt.

basalte [m.] basalt basalt. basaltique basaltic basalten, basalt­achtig.

baudrier [m.]/baudard [m.]/harnais [m.] harness klimgordel.

beached whale [Am.] iemand die schuivend over z'n buik op een boulder probeert te komen.

beta [Am.] (route‑)informatie. beta spray ongevraagd advies.

bicyclette [v.] bicycle fiets, klim­beweging waarbij je een tree tussen je voeten klemt, een voet erop en een voet eronder.

bidoigt [m.] twofingerpocket twee­vinger­greep.

bidouiller knutselen, aanklooien, grepen in rots bij­maken of veranderen. bidouilleux[‑euse] ingewikkeld, getruct.

biscuiter valsspelen (bv. de route in­stappen met het touw in de derde haak). biscuit [m.] methode om vals te spelen (bv. een start­steen, of een no hands rest drie meter naast de route), truc (bv. een heel hook die een pas veel makke­lijker maakt).

bite [v.] pik(‑vormige greep).

bleausard [m.] klimmer uit Fontainebleau, boulderaar. bleausard[e] uit Fontainebleau, het boulderen betreffend.

bloc [m.] boulder rotsblok. faire du bloc to boulder boulderen, op rots­blokken klimmen zonder touw. passage [m.] de bloc boulder (problem) boulder­(probleem), samen­stelling van enkele klim­bewegingen. pas [m.] de bloc geïsoleerde moeilijke pas.

bloque/prends (moi)! tension/take (me)! blok!, de klimmer wil het touw strak hebben staan, omdat hij gaat hangen of vallen.

bloquer to lock off ‘blokkeren’, een greep vast­houden. blocage [m.] bas low lock-off lage ‘blokkage’ (om ver statisch door te kunnen pakken).

BMC/British Mountaineering Council Britse bergsport­federatie.

boeuf [m.] [lett. stier] thug beest, botterik. boeuf thuggish beest­achtig, lomp.

boîte [v.] aux lettres brievenbus, grote spleetvormige greep.

bolt bout, boorhaak. to bolt een boor­haak plaatsen. bolted van boor­haken voorzien. bolt ladder opeen­volging van boor­haken. bolt stud uit­stekende kop van een boor­haak. bolt rash (te) veel boor­haken in een wand.

bombé [m.]/ventre [m.] [lett. buik] bulge bolling, ronde overhang.

bomber/trucker [Am.] ‘bomvaste’ haak.

bossette [v.] [lett. bobbeltje] klein rond greepje. bosse [v.] boss ronde greep.

boudins [m.] worsten, dikke vingers.

bourrin[e] niet subtiel, op kracht. bourriner op kracht klimmen, to crank hijsen.

bouse [v.] [lett. koemest] schijt­rots/schijt­route/schijt­greep shite crag/shite route/pile of shit schijt­rots­(wand)/schijt­route/hoop stront.

bout de corde! that's me! touw uit!, melding dat de voor­klimmer genoeg touw in heeft genomen.

avoir des bouteilles opgepompte onder­armen hebben.

branleur [m.] wanker rukker.

à bras op de armen, armkracht kostend.

bridging/stemming [Am.] klim­positie, waarbij met uit­gespreide armen en benen naar opzij druk uit­geoefend wordt. to bridge/stem [Am.] uitspreiden.

brin [m.] deel van een touw, touw­uiteinde.

broche [v.] scellée/scellement [m.] cemented/glued ringbolt/glue-in bolt ingecementeerde/gelijmde ringhaak.

se brouter les doigts de vingers slijten, klimmen op pijnlijk ruwe rots [lett. de vingers afgrazen].

brown ring [Am.] in slechte stijl (bv. top-ropend).

bumbly kluns. punter knoeier, klootjes­klimmer.

to bushwhack door het bos struinen.

but [m.] goal doel. se mettre un but zich een doel stellen, populair gebruikt: mislukken in een route (waarna je dus een nieuw doel hebt). prendre un but vallen, falen. se faire mettre un but door iemand naar huis geklommen worden.

C

CAB [m.]/Club Alpin Belge Belgische Alpen Club, over­koepelende organisatie voor de klim- en berg­sport in het Frans­sprekende gedeelte van België.

cachou [m.] [lett. gummetje] klein plastic schijf­vormig greepje.

caillou [m.]! below! [Br.]/rock! [Am.] steen!, waar­schuwing voor een vallende steen.

caisse [v.]/pèche [v.]/péchon [m.]/vérin [m.] kracht, macht. être affûté/avoir le niaque/avoir la caisse/etc. macht hebben, in vorm zijn. niaquer krachtig klimmen, dóórtrekken.

calcaire [m.] limestone kalksteen.

être bien calé[e] goed vast­gezet, in positie zijn, goed vasthouden.

cancan [m.] been­positie met het ene been voor het andere langs afsteunend.

cannelure [v.] groef in de rots stria groef, streep.

carre [v.] interne binnen­rand (van de voet), voet­positie waarbij de binnen­kant van de voet gebruikt wordt. en carre interne met de binnenkant. carre externe buiten­rand (van de voet), voet­positie waarbij de buiten­kant van de voet gebruikt wordt. en carre externe met de buiten­kant.

carrière [v.] quarry steengroeve.

cassé[e]/explosé[e]/fatigué[e]/gazé[e]/gonflé[e]/mort[e]/nase/occis[e]/torpillé[e] knackered kapot, stuk, gebroken, gesloopt, doodmoe.

chaîne [v.] (belay) chain (relais‑)ketting.

champignon [m.] paddestoelvormige greep. knob knobbel, greep in die vorm.

changement [m.] de main handen­wissel. changement de pied voeten­wissel.

charger une prise to weigh a hold een greep of tree belasten.

chausson [m] d'escalade (a tige basse/haute) climbing shoe/boot/rock shoe/boot [Am.] (lage/hoge) klimschoen.

cheater stick lange stok waarmee het touw in een haak gehangen wordt, ook gebruikt voor artificieel klimmen.

cheater stone startsteen, steen gebruikt als op­stapje om makke­lijker bij de begin­grepen te komen.

se chevaucher les doigts vingers stapelen, de vingers over mekaar schuiven om zo meer vingers in of op een greep te krijgen.

cheville [v.] en expansion expansion bolt expansiebout.

chickenhead stuk uitstekend kristal in graniet, horn [Am.] hoorn­vormig uit­steeksel in graniet.

chiure [m.] [lett. vliegenpoepje] heel klein puntje op de rots dat zich in je vingertop zet.

chock nut, klemblokje. bloc [m.] coincé chockstone steen die in een spleet geklemd zit. wire-slung chock zo'n steen met een touw eromheen, bruikbaar als zekerings­punt (hiermee is het klimmen met nutjes begonnen, later werden het moeren).

chute [v.]/plomb [m.] fall val. facteur [m.] de chute fall factor val­factor, val­hoogte gedeeld door uit­gegeven touw: bepaalt hoe groot de klap wordt.

circuit [m.] uitgezet parcours bestaande uit verschillende boulders.

ciselure [v.] [lett. snijwerk] grillig gevormd stuk rots-oppervlak.

passage [m.] clé/crux [m.] crux sleutel­passage, de belang rijkste en moeilijkste passage in een route. mouvement [m.] clé crux move sleutelpas.

clean [Br.] netjes, in goede stijl, zonder vallen of uitwerken (dus zonder dogging). clean climbing [Am.] klimstijl waarbij alleen nutten ter zekering worden gebruikt en er geen ijzer­waren in de rots achterblijft (gepropageerd door Doug Robinson in de jaren 60). to clean a pitch verwijderen van setjes en nutjes en soms ook haken uit een touw­lengte. nettoyer une longueur to clean a route een route schoon­maken, door begroeiing en losse stenen en soms ook haken te verwijderen.

clou [m.] [lett. spijker] pin (oude) haak.

coincer/verrouiller to jam verklemmen (in een spleet). coincement [m.]/verrou(illage) [m.] jam verklemming. coincement/verrou(illage) de main hand jam handverklemming. coincement/verrou(illage) de pied foot jam voet­verklemming. coincement/verrou(illage) de doigt finger jam/finger lock vinger­verklemming. coincement/verrou(illage) de genou knee lock/knee bar [Am.] knie­verklemming. coincement/verrou(illage) bras-genou hand-knie­verklemming, de elle­boog rust daarbij tegen de knie.

coinceur [m.] nut nut, klemblokje. coinceur de bois wooden peg houten klemblok.

collant [m.] (pair of) tights klimmaillot.

ça colle [lett. het plakt] er is goede wrijving.

colonnette [v.] [lett. kolommetje] tufa verticale rib die uit de rotswand steekt (gevormd door een druipsteen­proces). In Twente heet het een haar.

compression [v.] compression het samen­persen, omklemmen van een stuk rots. grimper en compression fridge hugging klimmen met compressie.

conditions [v.] conditions omstandigheden, rots- en weers­gesteldheid. des bonnes conditions good/superb [Br.] conditions goede omstandigheden, droog en koud. des mauvaises conditions bad conditions slechte omstandigheden, vochtig en warm.

conduit [m.] een langzame, gecontroleerd uit­gevoerde dynamische beweging.

conque [v.] scoop kom(‑vormige wand).

continu[e] continuous aanhoudend zwaar. conti [m.]/continuité [v.] stamina uithoudings­vermogen.

corde [v.] rope touw. (attention,) corde! rope (below [Br.])! (pas op,) touw!, waarschuwing voor een touw dat naar beneden gegooid wordt. corde à simple/monocorde single rope enkel­touw, touw dat enkel­voudig gebruikt wordt. corde à double double rope dubbel­touw, de twee touwen worden elke keer in verschillende setjes of haken gehangen. half rope de helft van een dubbel touw. corde jumellée twin rope tweeling­touw, twee touwen die als één touw gebruikt worden, de twee touwen worden elke keer in dezelfde karabiner gehangen. corde statique/state [v.] static (rope) statisch touw, wordt in het klimmen gebruikt om af te touwen of te top-ropen.

cordée [v.] touwgroep.

cordelette [v.] tat [Br.]/cord [Am.] (hulp)­touwtje (meestal met een doorsnede van 5 of 6 mm), thread touw dat door een zandloper zit.

corniche [v.] cornice [lett. kroonlijst] overhangende rand.

CO.SI.ROC [m.]/Comité de défense des sites et des rochers d'escalade samenwerkings­verband van verschillende verenigingen dat zich bezighoudt met creatie, onderhoud en bescherming van klim­gebieden.

cotation [v.] technical grade [Br.]/rating [Am.] technische moeilijk­heids­graad (zwaarte van de moeilijkste pas), E‑grade [Br.]/adjectival grade [Br.]/grade [Am.] algemene moeilijkheids­graad (een combinatie van moeilijk­heid en gevaarlijk­heid). échelle [v.] de cotation grading system [Br.]/rating system [Am.] moeilijkheids­schaal, waarderings­systeem.

de côté/de profil zijdelings ingedraaid. prise [v.] de coté lay-away/side-pull zijgreep.

couché[e] less than vertical liggend.

machine [v.] à coudre sewing-machine leg/Elvis leg [Am.] naai­machine‑, trilbenen, veroorzaakt door zenuw­achtigheid of onfitheid.

couenne [v.] [lett. zwoerd, randje] korte lastige route.

ça craint da's gevaarlijk. craignos gevaarlijk.

cran [m.] lef.

crash-pad [m.] crash pad landingsmat.

crawl [m.] verre kruisbeweging bovenlangs.

crépi [m.] [lett. stucwerk] stuk rots met veel randjes, gaatjes etc.

prise [v.] en creux holle greep, insert (hold) inbouwgreep. camembert [m.] ronde (inbouw)­greep [rond als de kaas].

crisper krampachtig vasthouden.

crocher to hook haken (van een voet bv.). prise [v.] crochetante positive hold positieve greep, waar de vingers min of meer achter kunnen haken. crochet [m.] hook haak(je), hakende beweging. crochet à goutte d'eau sky-hook/cliffhanger krom haakje dat achter een randje past en waar je aan kunt hangen. contre-crochet/contrepointe [v.] voet­positie waarbij de tenen ergens achter haken om tegen­druk te krijgen. crochet(age) [m.] d'orteils toe hook voet­positie waarbij de tenen ergens achter gehaakt worden (Britten en Amerikanen hebben het niet over een ‘foot hook’, daar moet je domme Duitser of Nederlander voor zijn). crochet(age) de pointe voet­positie waarbij de tenen ergens achter haken, ook voet­positie waarbij de zijkant van de bal van de voet ergens op wrijving achter haakt. crochet(age) de talon heel hook voet­positie waarbij de hak ergens achter gehaakt wordt.

croiser to cross kruisen. croisé [v.] cross-move kruispas, bij klim­beweging de ene arm over de andere kruisen. décroisé [v.] de pas na een kruis­pas, waarbij ontkruist wordt. décroiser ontkruisen.

faire un croix een kruisje zetten, to tick a route/to send [Am.] een route drukken. send burn [Am.] poging waarbij je een route in één keer klimt. a nice tick een aanrader, een mooie prestatie. faire un anti-croix iets doen dat slecht is voor de vorm (zuipen bv.).

cuissard [m.] heupgordel.

cupule [v.] dopje [lett. dopje van eikel e.d.], greepje in die vorm.

D

to dab [Am.] iets raken (bv. een boom aan­tikken) waardoor de poging ongeldig is. dab [Am.] zo'n aanraking.

dalle [v.] slab plaat (achterover liggend vlak stuk rotswand). escalade [v.] en dalle slab climbing plaatklimmen.

daubé[e]/farci[e] pumped opgepompt, met verzuurde onder­armen. se dauber to get pumped de onder­armen oppompen. pumpy verzurend, tot opgepompte onder­armen leidend.

dead hang houding stil­hangend aan je armen, het zonder slingeren hangen aan je armen. to dead-hang zo hangen.

dead-point dynamische beweging waarbij een klimmer zich snel naar de rots toe trekt en op het dode punt, net voordat hij weer naar achter begint te vallen, de volgende greep pakt. to dead-point zo'n beweging maken.

décalage [m.] verplaatsing. décalé[e] verplaatst, uit evenwicht.

dégaine [v.] quick draw setje, karabiner­paar met een stuk nylon band ertussen.

délayer uitrusten in een route door een positie in te nemen die minder kracht kost en door afwisselend de handen te schudden.

délicat[e] delicate onzeker, precisie vereisend, delicaat.

délité[e] in lagen gespleten, brittle bros.

départ [m.] start, begin van een route départ/j'y vais/parti[e]! climbing! ik kom! départ assis sit start/Yabo start [Am.] (genoemd naar John Yablonski) zit­start, je begint te klimmen vanuit zittende positie.

derviche [m.] klim­beweging waarbij onderlangs gekruist wordt en het hoofd onder de arm doorgaat (soms ook wel Edlinguette [v.] genoemd, naar Patrick Edlinger, beroemd geworden door de film ‘La vie au bout des doigts’).

désaxé[e] buiten de as of lijn (van de passage) vallend.

descendre (af)dalen. descente [v.] afdaling. descendeur [m.] descender afdaal­apparaat (bv. een acht).

déscends (moi)! down!/dirt me! [Am.] zakken! (naar de grond).

désescalader to downclimb afklimmen, naar beneden klimmen.

se développer je uitstrekken (bv. op je benen).

dévers [m.] overhanging wall over­hangende wand. dévers prononcé zwaar over­hangende wand. déversant[e] overhanging overhangend.

dièdre [m.] corner/dihedral [Am.]/inside corner [Am.]/open book [Am.] (hoek)­verschnijding.

to (hang)dog na een val verder­gaan waar je gebleven bent, en niet op traditioneel Britse manier weer beneden beginnen. to dog a move in die stijl een beweging instuderen, uitwerken.

doigt [m.] vinger, gate snapper, het deel van een karabiner dat open kan. à doigt fingery op de vingers (met kleine greepjes).

dôme [m.] dome koepel(‑vormige rots).

Don Whillans ouderwets soort zit­gordel met band tussen de benen (zodat je als je valt moet hopen dat je ballen netjes aan de zijkant zitten, dit was de eerste heupgordel, eigenlijk ontwikkeld om met een stijgklem te gebruiken en ingewikkeld in het gebruik omdat je hem verkeerd aan kunt doen, vernoemd naar Don Whillans, een beroemde klimmer uit de jaren 60).

à donf voluit (d'r tegenaan), verlan voor à fond.

(avec jambe) en drapeau afsteunend met uitgestrekt been. to flag (a leg) afsteunen met uitgestrekt been.

grimper en dülfer to dulfer/to lay-back een spleet klimmen door zijdelings uit te hangen (vernoemd naar de Duitse alpinist Hans Dülfer), piazzen (naar Tita Piaz). dülf(er) [m.] dulfer/lay-back spleet die geklommen wordt door zijdelings uit te hangen.

dur[e] hard zwaar/moeilijk.

dynamiser dynamisch klimmen, assurer dynamique to belay dynamically dynamisch zekeren, de klap van een val als zekeraar dynamisch opvangen, dynamisch klimmen.

E

EB [m.] EB EB, het merk schoenen waar iedereen op klom toen de sportklim­revolutie begon (vernoemd naar Edmond Bourdonneau, de schoenmaker die de zaak overnam van Pierre Allain).

écaille [v.] shelf/flake schub, uitstekend langwerpig stuk rots (ook wel ‘schelf’ genoemd, wat eigenlijk hooistapel betekent).

échauffement [m.] warm up warm-up, het opwarmen van de spieren. s'échauffer to warm up/to do a warm up zich opwarmen.

s'écraser to crash te pletter slaan.

écrou [m.] à fraper T-nut inslagmoer.

effort [m.] effort poging, inspanning.

éliminant[e] (une voie éliminante) gedefinieerd, een route waarbij je bv. niet om een rand mag pakken. eliminate een boulder-probleem waarbij je sommige grepen niet mag gebruiken.

éliminatoire [v.] qualifier kwalificatie(‑ronde).

enchaîner to link de bewegingen aaneen­rijgen, iets in één keer doorklimmen.

s'encorder to rope up/to tie in (zich) inbinden, het touw aan jezelf vast­maken. encordement [m.] roping up/tying in het inbinden.

engagé[e] committing gewaagd, dóórgaan vereist.

entorse [v.] sprain verstuiking.

á l'envers verkeerd om, out of sequence verkeerd in de bewegings­volgorde, mauvaise main met de handen verkeerd om.

(prise) enversée [v.] underkling ondergreep.

mouvement [m.] d'épaule [v.] beweging uit de schouder. épaule [v.] schouder, greepje of beweging waarbij opzij getrokken moet worden met naar binnen gedraaide schouder. en épaule op deze manier.

éperon [m.] uitloper van een berg, lijkend op een steunbeer.

équiper to equip/to set up a route (een route) van haken voorzien. équipement [m.] behaking van een route, uitrusting. équipeur [m.] persoon die een route behaakt heeft. ouvreur [m.] persoon die een route als eerste geklommen heeft.

escalader to climb klimmen escalade [v.] climbing het klimmen, climb een klim. escalade sportive sports climbing/sport climbing [Am.] het sportklimmen. sports climb/sports route/sport climb [Am.]/sport route [Am.] sportklimroute. faire de l'escalade de klimsport beoefenen.

éthique [v.] ethics ethiek, binnen het klimmen de regels die de verschillende klim­stijlen beschrijven, het respecteren van de natuur, de rots etc.

s'étirer to stretch (zich) uitrekken, de spieren rekken.

exigeant[e] demanding veeleisend, bv. technisch en eng, of technisch en krachtrovend.

expo(sé[e]) expo(sed) blootgesteld (aan de elementen), gravical [Am.] hoog en eng.

F

face [v.] face voorkant van een rots. face ouest west face westwand.

de face niet ingedraaid, recht toe recht aan dus.

mouvement [m.] dynamique dynamic move/lunge dynamische beweging. faire un mouvement dynamique to dyno/lunge een dynamische beweging maken. slap beweging waarbij snel met één hand door­gegrepen wordt. to slap (for a hold) snel met één hand door­grijpen (naar een greep).

fais gaffe! watch me! let op!

falling! ik val!

falaise [v.] cliff rotsmassief, rotswand, crag klimgebied.

FFCAM [v.]/Fédération française des clubs alpins et de montagne Franse Alpen­vereniging. cafiste (lid) van de CAF [m]/Club Alpin Français, een voorganger van hiervan.

FFME [v.]/Fédération Française de la Montagne et de l'Escalade Franse over­koepelende berg­sportbond.

fissure [v.] crack spleet.

flash flash flash, klimstijl waarbij een route de eerste keer gelijk in één keer geklommen wordt, het klimmen van een route op deze manier. flasher to flash iets flash klimmen, flashen dus. on sight flash flash zonder voor­informatie [zie ook on sight]. beta flash [Am.] flash met voor­informatie [zie ook beta].

flipper [m.] omgekeerde toe hook.

prise [v.] franche duidelijke [lett. eerlijke] greep.

franchir overwinnen (van een route of van moeilijkheden).

frein [m.] [lett. rem] belaying device zekerings­apparaat (bv. een acht).

friend [m] friend friend, bepaald soort klem­apparaat met veer en vier kammen, dat zelfs in naar buiten lopende spleten nog gebruikt kan worden (uitgevonden door Ray Jardine in 1975) [eig. een product­naam van Wild Country].

fuseau [m.] strand touwstreng.

G

gaine [v.] sheath mantel, buitenste laag van een touw.

gainer kracht sparen door in te draaien en gebruik te maken van lichaams­spanning. gainage [m.] het indraaien en gebruik maken van lichaams­spanning. body-tension lichaamsspanning.

Gaston [Am.] zijgreepje dat je pakt met de hand­palm naar buiten gekeerd (naar een foto van Gaston Rebuffat).

gaz [m.] diepte. gazeux[‑euse]/aérien[ne] luchtig.

glauque vet, vies.

glacis helling onderaan de rots.

golot [m.] ouderwets klein soort boorhaakje.

got me? heb je me?, waarschuwing dat de klimmer gaat hangen of vallen.

goujon [m.] haak met expanderende ring die je aan kunt draaien, ankerbout.

goutte [v.] d'eau door regenwater uitgesleten kuiltje waar bv. een vingertop inpast.

grain [m.] grain korrel, ruwheid, fijnstructuur van de rots.

grande patate [v.]/beau carton [m.]/grand caramel [m.]/belle envolée [v.]/gaufre [v.]/méga plomb [m.] big whipper grote val.

granit/granite [m.] granite graniet.

gras[se] greasy vet.

gratton [m.] klein piefje dat als greep of tree is te gebruiken. nubbin [Am.] een steentje dat uit de rots steekt.

gravir beklimmen, bestijgen.

to grease (off) (uit)glijden door vettigheid.

grenouille [v.] (en grenouille) kikker­(positie).

grès [m.] sandstone zandsteen.

grimper to climb klimmen.

grounder val tot op de grond.

grouper voeten hoog bij de handen zetten. dégrouper zich uitstrekken.

guide [m.] gids, guidebook klimgids, beschrijving van de routes in een gebied.

H

highball [Am.] heel hoge boulder.

HMS [m.] HMS HMS, peervormige karabiner geschikt voor de halve mastworp-zekering (naar het Duitse Halbmastwurf­sicherung).

horloge [v.] bewegings­sequentie waarbij je handen een rondje maken (hier­voor zijn drie grepen nodig), zo'n passage.

hueco [m.] hueco [Am.] [eig. Spaans voor holte] grote ronde holte in de rots, die je als greep kunt gebruiken, wordt veel gevonden in Hueco Tanks, Texas.

(descendeur en) huit [m.] figure eight acht, aluminium achtvorm gebruikt om mee te zekeren en af te touwen. huit italien/huit autobloquant het gebruik van een acht als stijgklem, door in het grote oog in te klippen en het touw gekruisd in te hangen. huit rapide het gebruik van een acht met het touw door de karabiner in plaats van om de acht, om de wrijving te verminderen en sneller touw te kunnen geven (in Nederland soms zekeren ‘op z'n Frans’ genoemd).

I

Fédération [v.] inter­nationale d'escalade IFSC/Inter­national Federation of Sport Climbing inter­nationale over­koepelende sport­federatie voor sportklimmen.

ça parait improbable that seems impossible dat lijkt onmogelijk.

inclinaison [v.] angle hellingshoek. incliné[e] inclined hellend.

(prise) intermédiaire [v.] intermediate (hold) tussen­greep.

sur information with running beta/on auto beta met informatie van beneden, makkelijke vorm van flash.

J

en jaune [Bel.] vrij (zonder haken), oude Belgische klimstijl, waarbij men oor­spronkelijk de haken die niet voor de voort­beweging gebruikt werden geel verfde. jaunir [Bel.] vrijklimmen.

jeté [m.]/lancé [m.]/jump [m.] dyno/jump sprong, dynamische beweging. double dyno sprong met twee handen tegelijk. jeter/lancer to dyno/jump springen.

K

L

leavittation techniek voor off-width spleten, twee handen worden verklemd, waarna de benen verklemd worden, de twee handen worden bij de voort­beweging gelijktijdig verplaatst (vernoemd naar Randy Leavitt).

du libre/escalade [v.] libre free climbing [Am.] vrijklimmen, klimstijl waarbij de haken alleen ter zekering gebruikt worden, (de Fransen zijn slordig in de juiste omschrijving van hun klimstijl). bon style redpoint rotpunkt, klimstijl waarbij de haken alleen ter zekering gebruikt worden en waarbij je iets voor­klimt zonder vallen of uitrusten en het touw na een val weer doortrekt; alleen wanneer je een keer naar een haak bent geklommen en weer af mag je het touw in die haak laten hangen (hoewel dit soms onhandig is moet je eigenlijk ook het relais vanaf de laatste greep inklippen; in de oorspronke­lijke definitie van de stijl mocht je na een val ook de setjes niet laten zitten; gepropageerd in de jaren 70 door Kurt Albert die een rode stip zette onder routes die zo waren geklommen). faire du libre to free climb vrijklimmen. faire une voie en libre to free climb a route een route vrijklimmen. grimper en bon style to redpoint rotpunkt klimmen. faire une voie en bon style to redpoint a route een route rotpunkt klimmen.

lichen [m.] lichen mos.

lisse/glissant[e] slippery glad.

lunule [v.]/bracelet [m.] tunnel zandloper, een ‘spijl’ in de rots die je vast kunt pakken of waaraan je kunt zekeren.

grimper limite aan je taks klimmen, er bijna uit vallen.

lip of the roof dakrand.

lire une voie to suss the moves/to read the moves [Am.] een route inlezen. lecture [v.] het inlezen van een route.

lolotte [v.] (en lolotte)/egyptien [m.] drop knee/egyptian klimpositie met één voet opzij neer­gezet met naar binnen gedraaide knie (uitgevonden door Laurent Jacob).

longueur [v.] lengte, pitch/ropelength touwlengte. multi-pitch route een route met meerdere touwlengten.

lover une corde to coil a rope een touw opschieten.

M

magnésie [v.]/kak [v.]/magnoc [m.] magnesia/chalk magnesium­(bi­carbonaat).

maillon [m.] [lett. schakel v.e. ketting] lower-off ovalen ring bovenaan een route waaraan je je kunt laten zakken. maillon rapide screw link/quick link ketting­sluiting, schakel die open­gedraaid kan worden (met een steek­sleutel).

marbre [m.] marble marmer. marbré[e] marble als marmer, glad.

marche [v.] d'approche approach pad naar de route(s), looptijd daar naar toe.

master [m.] masters wedstrijd waarbij de deel­nemers uitgenodigd worden.

matos [m.] gear (klim)­materiaal.

mono(doigt) [m.] onefingerpocket éénvingergreep.

monter stijgen. monter les pieds de voeten hoog neer­zetten. montée [v.] beklimming, stijging.

morpho(logique) (un pas morpho) moeilijker voor mensen met een bepaalde lichaamsbouw.

du mou! slack! touw na! (Het is jammer dat dit commando in het Nederlands weinig onder­scheidend is.)

récupérer le mou to take in the slack het loshangende stuk touw inhalen.

en moulinette bottom-rope/slingshot [Am.] manier van zekeren met het touw door een zekerings­punt bovenaan een route, zodat de zekeraar beneden kan blijven. moulinette [v.] zo'n zekerings­punt. grimper en moulinette/grimper en moule/mouliner op deze manier klimmen. descendre en moulinette op deze manier (iemand) laten zakken, to lower off (iemand) laten zakken. top-rope met touw van boven. to top-rope klimmen met touw van boven.

mousqueton [m.]/(mou)squif [m.]/moukif [m.] (kara)biner/krab/snaplink [Br.]/carabiner [Am.]/crab [Am.] karabiner, musketon (ronde haak met verende sluiting; de term ‘musketonhaak’ wordt in het klimmen niet gebruikt). mousqueton à vis screwgate (karabiner)/locking (kara)biner [Am.] schroef­karabiner, kara­biner met vergrendeling. mousqueton à doigt coudé/mousqueton banane/banane [v.] bend gate (kara)biner kara­biner met gebogen sluiting. mousqueton à doigt automatique automatic locking (kara)biner automatisch sluitende kara­biner. mousquetonner/clipper/squiffer to clip een touw in een kara­biner hangen. prémousquetonner to pre-clip van te voren inklippen, het touw in de eerste setjes laten zitten. mousquetonnage [m.]/clip [m.] clip het hangen van een touw in een karabiner. mousquetonnage au bâton stick clip truc waarbij met een stok het touw in een haak gehangen wordt (bv. als een val voor de eerste haak vervelende consequenties heeft) [zie ook cheater stick].

mouv(ement) [m.] move (klim)­beweging.

mur [m.] wall muur, (min of meer lood‑)rechte wand. escalade [v.] en mur face climbing (min of meer lood­rechte‑)wandklimmen.

N

no foot [m] zonder gebruik van de voeten.

des nouilles [v.] (touw‑)spaghetti, knopen in een bos touw.

O

obligatoire (un pas obligatoire) dwingend, de pas kan maar op één manier geklommen worden, (6c obligatoire) on­ontkoombaar 6c, de moeilijke pas zit tussen twee haken, zodat die wel vrij geklommen móét worden.

off-width off-width te breed voor een vuist en te smal om er in te kruipen. off-width [m.] off-width (crack) zo'n soort spleet.

onglée [v.] pijnlijk koude vingers.

open [m.] open (competition) wedstrijd met vrije, open inschrijving.

fissure en opposition/cheminée [v.] chimney schoor­steen, brede spleet waar je doorheen kunt schuifelen. grimper en opposition [v.] klimmen op tegen­druk (bv. in een spleet, of met een verticale greep en tree). to chimney een schoor­steen klimmen. oppo [v.] greep die op tegendruk gebruikt wordt.

oreille [v.] oor(‑vormige greep).

osé[e] gedurfd bold gedurfd, met lef, lef vereisend. dicey [Am.] riskant.

outcrop aan de oppervlakte komende rotslaag.

ouvreur route-setter/forerunner [Am.] routebouwer.

P

PA/Pierre Allain [m.] eerste ‘moderne’ wrijvings­schoen, de term werd door zeer ouderwetse klimmers ook wel gebruikt voor wrijvings­schoen in het algemeen (uitgevonden door Pierre Allain en op de markt gebracht in 1948).

pain [m.] de magnésie block of chalk blok magnesium.

pan(neau) [m.] boulder­wand(je). woodie [Am.] boulder­wandje van hout. pan Güllich Campus board ‘wasbord’, licht over­hangend trainings­bord met randjes, waarop zonder voeten getraind wordt (naar het trainings­bord van Wolfgang Güllich in de Campus-gym in München). Campus dynamische beweging hangend aan de armen.

papier [m.] à limer sandpaper schuurpapier.

parer to spot klaar­staan om iemands val op te vangen en te begeleiden. pareur [m.] spotter iemand die klaarstaat om een val op te vangen en te begeleiden. parade [v.] spot het opvangen van iemands val. parade appuyée/poussette [v.] power spot lichte onder­steuning om iemand een moeilijke beweging uit te laten werken.

paroi [v.] grote wand. grande paroi big wall grote rotswand, waarvan de beklimming meestal gepaard gaat met artificieel klimmen en meerdere dagen vereist. escalade [v.] en grande paroi big wall climbing het klimmen van zulke grote rots­wanden, meestal gepaard gaand met de inzet van veel materiaal en artificieel klimmen.

patiné[e] polished glad (afgeklommen).

patiner glijden, knoeien.

PDM/pieds des mains [m.] SHAFT (same hand and foot­holds)/tracking met de voeten alleen de hand­grepen gebruiken, geeft aan welke treden gebruikt mogen worden.

pendule [m.] pendulum pendel(‑val), pendel-traverse.

phalange [v.] phalanx vingerkootje.

physique strenuous/powerful veel kracht kostend.

pied-(à‑)main [m.] klim­beweging waarbij een voet bij een hand neergezet wordt.

jeu [m.] de pieds footwork voetenwerk.

picot [m.] scherp puntje in de rots, waar de huid van kapot kan gaan.

pilier [m.] pillar pijler, buttress steunbeer, brede pijler, rib smalle pijler.

pin scar gat of verbreding in een spleet ontstaan door het slaan van haken.

pince [v.] pinch knijp­greep. pincette [v.] knijpgreepje.

piton [m.] peg [Br.]/piton [Am.] mephaak (platte haak die je als een spijker in een rots­spleet slaat). mettre un piton/des pitons to peg [Br.]/to place a piton/pitons [Am.] een haak/haken plaatsen.

PL/pieds libre [m.] voeten vrij, geeft aan dat alle treden gebruikt mogen worden.

placement [m.] placement plek, (voet)­plaatsing, zekerings­punt dat zelf geplaatst is, een nut, friend, etc., plaats voor zo'n zekering.

plafond [m.] groot dak [zie ook toit].

plaquette [v.] (bolt) hanger plaatje, oog van een boorhaak.

plaquette [v.] frein Sticht plate Sticht, rond, plat zekerings­apparaat met twee ovale sleuven, vooral gebruikt met dubbel touw (uitgevonden door Fritz Sticht).

pof [m.]/résine [v.]( de pin)/colophane [v.] rosin/(pine) resin/colophony hars (van de Californische pijnboom), vooral gebruikt in Fontainebleau om rots, handen en schoenen stroever te maken, heel iets anders dan magnesium.

pogo dyno ingezet door een schoppende beweging, ook wel moon kick genoemd (naar Ben Moon of meer waarschijnlijk naar de vechtsport­beweging met dezelfde naam).

poignée [v.] handle handvat, greep in die vorm.

point [m.] (d'assurage)/(point d')ancrage anchor [Am.] zekerings­punt. ancrage à ceinturer zekerings­punt waarbij een stuk band of touw ergens om of door moet worden gelegd. belay anchor [Am.] relais-haak. permanent anchor een niet verwijder­baar zekerings­punt. rappel anchor [Am.] haak of ketting om af te touwen. top anchor [Am.] tophaak of ‑ketting.

en pointe front-pointing met de punt (van de schoen).

prendre une prise en pommeau to wrap om een uit­stekende greep heen pakken met de palm van je hand.

pomper [lett. pompen] to hoist (op)­hijsen. pompage [m.] hijswerk, hijs­truc, spring-boing truc om na een val in een over­hang weer in de route te komen, terwijl de zekeraar in het touw hangt trekt de klimmer zich een paar keer op aan het touw en laat weer los.

pontet [m.] belay loop verticale lus vooraan een heup­gordel, waaraan je kunt zekeren.

porte [v.] de grange barn-door beweging waarbij je er langzaam uit komt draaien als een schuurdeur.

porte-matériel [m.] gear loop materiaal­lus, lus aan een klim­gordel waaraan het klim­materiaal hangt, gear sling materiaal­band, band om de schouder waaraan het klim­materiaal hangt (wordt gebruikt wanneer je veel materiaal bij je hebt).

poudingue [m.]/conglomérat [m.] conglomerate conglomeraat, rots met kiezels erin.

poulie [v.] pulley katrol. A2-poulie A2 pulley (A2‑)ring­bandje dat een vinger­pees op z'n plek houdt. A2 pulley injury/pulled tendon beschadiging van dit ringbandje.

poutre [v.] (de traction) (trainings)­balk. fingerboard/trainingboard trainingsplank.

préhension [v.] het pakken, de manier van pakken van een greep.

grimper en premier/grimper en tête to climb on lead/to lead voorklimmen. premier [m.] (de cordée) leader voor­klimmer van een touwgroep.

première [v.] first ascent eerstbeklimming.

pre-protected voorzien van vaste zekeringspunten.

to pre-view aftouwen over een route om 'm te bestuderen, en de grepen te bekijken of te voelen.

prise [v.] greep of tree. prise de main/main [m.] (hand)hold greep(je). prise de pied/pied [m.] foothold tree(tje). feet voeten, treedjes. prisu [m.] een gedeelte van een boulder­wand vol met grepen.

projet [m.] project project, route die al wel behaakt maar nog niet geklommen is, vaak aangegeven met een (rood) touwtje of lint in de eerste haak, volgens de klim-etiquette dien je zonder toe­stemming van degene die de haken heeft gezet zo'n route niet te klimmen, soms geeft zo'n touwtje ook aan dat het cement/de lijm van de haken nog niet uitgehard is.

pro(tection) alle zekerings­punten in een route. fixed pro(tection)/fixed gear/resident protection haken, nutjes etc. die vast in een route hangen, omdat ze óf er niet meer uit kunnen, óf erg handig zijn voor herhalers van een route. natural pro(tection) zekeringspunten die gebruik maken van gaten en spleten in de rots door middel van nutjes, friends en dergelijke, dus niet van (boor)­haken.

proue [v.] prow boeg, uitstekende rotswand in die vorm.

psyching out panieken, echt bang worden.

puissance [v.]/force [v.] pure power kracht. être puissant[e] to be strong/powerful sterk zijn. power move krachtpas.

Q

quartz [m.] quartz kwarts.

c'est du quatre it's a path hier pis je doorheen.

queue [v.] de cochon varkens­staart, haak bovenaan een route waar het touw in gevlochten kan worden.

R

raide steep steil.

ramener to match met de andere hand een greep bijpakken.

rampe [v.] ramp brede oplopende vlakke band in de rots.

randonner wandelen, door een route heen ‘fietsen’. to make it look like a path/to rally een moeilijke route makkelijk klimmen.

râpeux[‑euse] rough ruw, stroef.

rappel [m.] abseil [Br.]/rappel [Am.] afdaling aan een touw. descendre en rappel to abseil [Br.]/to rap(pel) [Am.] aftouwen.

râteau [m.] misser/val.

rééquiper herbehaken, van nieuwe haken voorzien. rééquipement [m] het herbehaken.

réglette [v.] edge rand(je). to edge een randje grijpen, op een randje staan. grimper sur réglettes edging randjes klimmen.

relais [m.] belay (station) relais/stand­(plaats). relais! relais/stand! you're on/belay on! je bent gezekerd! you're off/belay off [Am.]! je bent niet (meer) gezekerd! relais [m.] pendu hanging belay relais waarbij je in de haken hangt.

repos [m.] rest rust­(positie). repos sans main no hands rest rustpositie ‘met losse handen’.

résine [v.] resin hars, ook kunsthars, waar grepen van gemaakt zijn. résine époxyde/époxy­acrylique epoxide/epoxy­acrylic resin epoxy­hars/epoxy­acryl­hars, gebruikt voor het bevestigen van haken, en soms ook voor het verstevigen of bijwerken/bijmaken van grepen of treetjes.

résistance [v.] kracht­uithoudingsvermogen.

réta(blissement) [m.] klimbeweging waarbij je je opricht op een rand. mantle klim­beweging waarbij je je opdrukt. se rétablir zich oprichten. to mantle zich opdrukken. rock-over klim­beweging waarbij je het gewicht op een hoog geplaatste voet brengt. basculer to rock-over het gewicht op een hoog geplaatste voet brengen.

retors[e] getruct.

retrobolting het toevoegen van boor­haken aan een bestaande route.

du réversible [lett. omkeerbaar] om en om (de touwlengten voor­klimmend).

ring [m.] ring ouderwets soort grote ringhaak zoals gebruikt in Oost-Duitsland, de term wordt ook gebruikt voor de moderne verlijmde varianten.

rodeo clip een touw in een loshangend setje waar je niet gewoon bij kunt zwiepen.

runout (grote) afstand tussen twee zekerings­punten.

S

sac [m.] à corde rope bag touwzak, zak waarin het touw samen­gepakt en vervoerd kan worden.

sac [m.] à magnésie chalk bag magnesiumzak (‘pofzak’ is volkomen fout).

SAE [v.]/Structure Artificielle d'Escalade/mur [m.] d'escalade climbing wall klimmuur.

salle [v.] d'escalade climbing gym klimzaal/‑centrum. salle de bloc boulder gym bouldergym. bouldering wall bouldermuur.

to sandbag [lett. zich met zand­zakken afschermen] zich indekken, doen alsof je geblesseerd of uit vorm bent. sandbag ondergewaardeerde route.

sangle webbing band (vlakke strook nylon), anneau [m.] de sangle sling [Br.]/runner [Am.]/loop of webbing rondgeknoopt of ‑genaaid stuk band, om een rotsblok, aan een karabinerpaar, aan een nutje etc. (soms ook ‘bandslinger’ genoemd naar het Duitse Bandschlinge). sangle tubulaire tubular webbing buisband, holle rondgewoven band.

sauter to jump (off) (af)­springen. sauter un point to waste a clip een haak over­slaan.

sec! tight (rope)! touw strak!, de klimmer wil het touw onder lichte spanning hebben staan. assurer sec strak [lett. droog] zekeren. to belay statically statisch zekeren, sécher een val als zekeraar niet-dynamisch opvangen.

grimper en second to second/to follow naklimmen. second second naklimmer van een touwgroep.

secteur [m.] sector sector, deel van een klim­gebied, draagt vaak de naam van een markante route.

section [v.] part deel (van een route).

sentier [m.] track pad.

Sika(dur 31) meest gebruikte twee-componenten epoxy­hars om haken en grepen mee vast te zetten en treetjes te lijmen [productnaam van SIKA]. sikater knutselen met twee-componenten epoxyhars.

site [m.] d'escalade climbing area klimgebied.

in situ blijvend geplaatst. in situ biner karabiner die op een vaste plek in de route hangt.

slot taps toe­lopende gleuf waarin bv. een hand of een nut goed ingeklemd kan worden.

solo [m.] solo solo, klimstijl waarbij iemand in z'n eentje klimt (in Groot-Britannië houdt dat tegelijker­tijd in dat geen haken zijn gebruikt). aid solo solo met gebruik van haken. free solo [Am.] solo zonder gebruik van haken. grimper en solo/soloer to solo in je eentje klimmen, soleren.

sommet [m.] summit top. to summit de top bereiken.

sortie [v.] exit uitklim, het eind van een route.

soutenu[e] sustained aanhoudend lastig.

Spit [m.] [eig. een merknaam van SPIT]/cheville [v.] autoforeuse self-drill bolt zelfborende boorhaak. placer un Spit/spiter zo'n boorhaak plaatsen.

stalactite [v.] stalactite stalactiet, hangende rotspunt.

stat(ique) static(ly) statisch, er wordt niet snel doorgepakt. mouvement [m.] statique static move statische beweging, beweging die niet snel wordt uitgevoerd.

steak [m.] [lett. biefstuk]/chiquette [v.] gat in de huid van de hand, waar een stuk opperhuid eraf is. flapper losliggend of losgerukt stuk huid. je me suis fait un steak I've ripped a flapper ik heb er een stuk huid afgetrokken.

sudiste [eig. Zuidelijk in de Amerikaanse secessie-oorlog] uit het zuiden van Frankrijk, waar de rotsen zijn/klimmer uit het zuiden van Frankrijk; les sudistes hadden vroeger weleens onenigheid met le Gang des Parisiens (met als voornaamste leden Antoine en Marc Le Menestrel en Jean-Baptiste Tribout).

superfinale [m.] superfinal superfinale, extra route bij een wedstrijd als er in de finale meer dan één boven gekomen is.

supertape smal soort nylon band.

surdur[e] heel erg zwaar/moeilijk.

surgras[se] heel erg vet.

swami belt [Am.] voorloper van de heup­gordel, bestaande uit een brede band die enkele keren om het middel gewonden wordt.

T

tape nylon band, tape, duck-tape [eig. een product­naam] speciaal versterkt tape, meestal gebruikt voor reparaties, strappal [m.] [eig. een product­naam] sporttape. se strapper to tape up zich intapen.

taper/tirer un essai een poging trekken (in een route, totdat je hem rotpunkt hebt gedaan).

tapis [m.]/paillasson [m.]/moquette [v.] mat (start‑)matje.

strate [v.] horizontale laag in de rots. stratifié[e] gelaagd.

surplomb [m.] overhang overhang. gros surplomb vette, grote overhang. surplombant[e] overhanging overhangend.

tailler to chip hakken van grepen of treden. prise [v.] taillée chipped hold gehakte greep.

je suis au taquet [lett. ik ben aan het vast­klampen] I'm having difficulties ik heb het moeilijk.

technique [v.] technic techniek. technique de pieds footwork voeten­werk, voeten­techniek. technique technical technisch.

descendre en téléférique [lett. dalen als aan een kabel­baan] to tramline (laten) zakken terwijl de klimmer met een setje aan het zekertouw zit en dat volgt, handig in overhangen.

tendinite [v.] tendinitis eigenlijk een pees­ontsteking, maar de term wordt onterecht ook vaak gebruikt voor acuut peesletsel.

tendu[e] [lett. gespannen] open-handed [Am.] met afhangende vingers. open-hand grip [Am.] deze manier van vast­houden. (prise) tendue [v.] greep die zo pakt. prendre une prise en tendu to grab a hold open-handed op deze manier een greep vasthouden.

terrain [m.] d'aventure avontuur­lijk terrein, route waarin je bv. zelf nutten moet leggen, moeilijk de weg kunt vinden, of waar veel loszit.

tick mark markering van magnesium die helpt een kleine tree of greep terug te vinden.

tie-off stukje touw of band gebruikt om een uit­stekende haak mee af te binden, zodat deze beter belast wordt.

tige [v.] de tendeur stevig soort ingemetselde ringhaak.

tirage [m.] rope drag touw-wrijving.

toit [m.] roof dak, stuk rots dat een afdakje vormt.

tomber/voler/prendre un plomb to fall vallen.

topo [m.] topo topo, klimgidsje, schets van de routes in een gebied.

touché-tenu [m.] trainings­vorm waarbij on sight geklommen wordt en elke aan­geraakte greep gebruikt wordt.

toucher au sol to hit the deck/to crater [Am.] de grond raken bij een val. to bounce [Am.] een doodsmak maken.

trad(itional) (climbing) traditionele stijl, waarbij voor de afzekering alleen gebruik wordt gemaakt van nutjes en friends en dergelijke. trad(itional) route route die in deze stijl wordt geklommen. trad fall een val in een traditionele route, vaak gevaarlijk.

après travail na instuderen (van een route). travailler les mouvements to work the moves/to rehearse bewegingen uitwerken/instuderen [zie ook to (hang)dog].

traverser to traverse opzij klimmen. traversée [v.] traverse passage waar je opzij klimt. trav [m.] samenstelling van klimbewegingen op een boulderwand.

tridoigt [m.] threefingerpocket drievingergreep.

trou [m.] pocket gat. escalade [v.] à trous pocket climbing/pocketing met je handen/voeten in gaten klimmen. toe pocket gat dat als tree gebruikt wordt.

U

UIAA [v.]/Union Internationale des Associations d'Alpinisme UIAA federatie van nationale alpen­verenigingen, stelt ook normering vast voor klimmateriaal.

V

se vacher zich vastmaken aan het relais. vaché[e]! ik zit vast/ik heb een zelf­zekering! (I'm) safe [Br.]/off belay [Am.]! je kunt me losmaken!

varappe [v.] ouderwetse term voor klimmen.

vas y/quand tu veux! (climb) when ready [Br.]/belay on [Am.]! kom maar!, melding dat de naklimmer gezekerd wordt en kan komen.

je suis vert[e] I'm scared shitless ik schijt peuken.

(prise) verticale [v.] vertical hold verticale greep.

vire [v.] ledge brede vlakke band in de rots. belay ledge zekerplatform.

virole [v.] automatique automatische sluiting van een karabiner. twist lock twist lock, automatisch (draaiend) sluitsysteem voor karabiners.

violent[e] krachtig, heftig.

vol [m.] vlucht, val.

volume [m.] volume volume, groot object dat op een klim­muur/boulder is geschroefd.

voie [v.] route klimroute. grande voie grote route, route met vele touwlengten (bv. in de Alpen). multi-pitch route route met meerdere touwlengten.

à-vue [m.] on sight klimstijl waarbij een route in één keer geklommen wordt, voor­informatie is niet toegestaan, je mag zelfs niet iemand in de route hebben zien klimmen (de term wordt in Frankrijk en in klimbladen ook wel ten onrechte voor flash gebruikt), het klimmen van een route op deze manier. faire du à-vue to climb on sight on sight klimmen. passer à-vue iets on sight doen.

W

wired nut/wire staalkabel-nut.

X

Y

Yaniro [m.] figure four klimbeweging waarbij je het ene been over de andere arm vouwt (vernoemd naar Tony Yaniro). figure nine klim­beweging waarbij je een been over de arm aan dezelfde kant vouwt.

yo-yo yo-yo [Am.] klimstijl waarbij je ‘vrij’-klimt, maar na een val het touw in de karabiners laat (een tegenwoordig weinig gebruikte stijl, die nuttig kan zijn bij slecht af te zekeren routes).

Z

zipper/riper/glisser weg-/uitglijden. zippette [v.] uitglijer.